Uien vragen ook na de oogst extra aandacht
1. Temperatuurverschillen
Hef temperatuurverschillen in de uien snel op. Plekken in de uienhoop met een lagere temperatuur duiden op meer vocht. Zodra de temperatuur op die vochtige plekken weer oploopt, drogen ook deze plekken goed op.
2. Koprotschimmel de kop indrukken
Koprot breidt zich uit in het temperatuurtraject 22 tot 28 °C. Zet bij het opwarmen de kanaaltemperatuur bij voorkeur op ± 22 °C. De uien komen dan op 20 °C. Laat deze temperatuur afhangen van de weersomstandigheden. Bij hogere buitentemperaturen neemt de droogsnelheid af als de uien niet warm genoeg zijn. Drogen bij een te hoge temperatuur kan resulteren in kale uien en maakt het inkoelen lastiger door een te lage RV in de partij.
3. Relatieve vochtigheid sensor onmisbaar
Uien drogen kan niet zonder RV sensoren. Afhankelijk van de temperatuur bepaalt de vochtigheidsensor of er wel of niet met drogende lucht geventileerd wordt. Vooral bij uien kan de RV in de bewaring sterk wisselen.
4. Langer nadrogen bij zieke uien
Bij een temperatuur van ± 20 °C bereikt de RV in de bewaarplaats het niveau van 65 tot 70%. Vanaf dat moment moet er nog drie weken continu geventileerd worden. De uien zijn pas echt droog als de nekken dun en droog zijn. Is er sprake van bacteriezieke uien, fusarium of watervellen, dan duurt het nadrogen langer. Inkoelen kan ook tijdens de droogfase. Hierdoor worden meer drooguren gemaakt en blijft de RV beter gehandhaafd.
Bron: Tolsma