"Startpunt van de bewaring zorgt voor meer hoofdbrekens"
Bij hogere temperaturen en veel neerslag neemt het gevaar van bacteriën toe: Erwinia carotovora en/of Pseudomonas alliicola belanden met opspattende gronddeeltjes op het blad en gaan via de huidmondjes naar binnen. Bij het ouder worden van de plant zakken ze richting hals. Dit verhaal geldt ook voor Botrytis aclada, de koprotschimmel. De sporen bereiken vanaf uienafval de bladeren. Daarom is het van groot belang zo vroeg mogelijk, maar wel verantwoord, te rooien (bij 50 % groen loof) en zo snel mogelijk te drogen. Dit betekent dat buitenlucht met een zo laag mogelijke RV moet worden gebruikt. Velen laten overigens de uien doorgroeien in de veronderstelling dat er nog tonnen bijkomen. Een meerjarige proef bij PPO laat zien dat het door laten groeien 7,1% bruto meer oplevert. Netto blijft er nog 1,1% over… Verhalen dat bij snel drogen de halzen 'dichtschroeien' (voordat de ui zijn vocht heeft afgestaan) zijn grote onzin. Het moment van rooien en het snelle drogen zijn bepalend voor het percentage rot in de bewaring. Het is belangrijk dat bacteriën/sporen zo weinig mogelijk tijd krijgen om door de hals naar binnen te gaan.
In de praktijk wordt helaas continu gedroogd zonder kachel of met kachels die de buitenlucht maar met enkele graden opwarmen. In plaats van dat de uien binnen 5-6 dagen droog zijn (de hals rolt niet meer tussen duim en wijsvinger), zijn ze pas na 10-14 dagen droog. De bacteriën en de sporen van de koprotschimmel hebben alle tijd om binnen te komen. Omdat het verschil tussen dag- en nachttemperatuur in september gemakkelijk meer dan 40 C kan zijn, wordt vocht naar binnen gedraaid. Als dan ook nog de luiken voor een (groot) deel worden dichtgedaan, is het resultaat nihil. Het gevaar voor penicillium wordt groot, de huid van de ui verweert, wordt vlekkerig. De kwaliteit van de ui holt achteruit en dat is iets dat we niet willen……..
Bron: Evert Steenge, Uienadviseur