Samenwerking tussen akkerbouwer en veehouder kan beide partijen voordeel opleveren. In de praktijk blijkt het grondgebruik bij ruil echter niet altijd optimaal, met als gevolg een dalend organisch stofgehalte, stikstofverliezen en een verminderde bodemgezondheid.
Bouwplan voor wisselbouw
Bij gezamenlijk grondgebruik moet de vruchtopvolging goed doordacht worden. Ondervang mogelijke nadelen van maisteelt voor de akkerbouwer door vroegere maisrassen te gebruiken en grasonderzaai toe te passen. Kies op basis van perceelsgeschiktheid waar blijvend gras komt en waar tijdelijk gras in rotatie; natte zwaardere percelen bij voorkeur blijvend gras, drogere lichtere percelen voor wisselbouw. Probeer bouwland te rouleren met kunstweiden, liefst niet ouder dan 3 of 4 jaar, zo schrijft DLV Advies.
Voorbeeld bouwplan
Een veehouder heeft 51 ha gras en 12 ha mais waarvan 6 ha op ruilgrond bij de akkerbouwer. De andere 6 ha mais teelt hij in wisselbouw op het eigen bedrijf, waar de akkerbouwer ook 6 ha pootaardappelen verbouwd. Er is dus ieder jaar 12 ha als bouwland in gebruik op de kavel van de veehouder. Bij vierjarig gras is er 4 maal 6 ha tijdelijk gras in wisselbouw en dus 27 ha blijvend gras.
Lager OS-gehalte bij gras scheuren
Het scheuren van gras bij landruil heeft als nadeel dat het organische stofgehalte (OS-gehalte) daalt. Hierdoor blijft het nieuwe gras, wat ingezaaid is na de ruil, achter in de eiwitproductie. Bij het ploegen breekt circa 7% van het OS-gehalte af in het eerste jaar na scheuren. Bij 1 ha, een bouwvoor van 25 cm en 5% organische stof betekent dat, dat er na een jaar zo’n 11.725 kg* organische stof verloren is gegaan. Dat staat gelijk aan 65 ton compost of 260 ton rundveedrijfmest.
Om de organische stof op peil te houden, zijn er meerdere mogelijkheden. Bij samenwerking kan bijvoorbeeld stro eerst gebruikt worden als boxstrooisel en daarna als strohoudende mest mee worden genomen in het bemestingsplan. Andere mogelijkheden voor het verhogen van het OS-gehalte zijn (mais-)stro op het land laten, vanggewassen telen en drijfmest of compost aanvoeren. In de praktijk blijkt dat fosfaat een beperkende factor is bij de aanvoer van organische mest en compost. Akkerbouwers prefereren een mix van organische mestsoorten waarbij fosfaat niet wordt overschreden en de kalium op de norm wordt bemest.
* Toelichting op de berekening:
10000 m2 x 0,25 x 1,34 (dichtheid grond) => 3.350.000 kg grond
5% organische stof = 167.500 kg os
afbraak 1e na scheuren 7% =>11.725 kg os (5900 kg C)
= 65 ton compost of 260 ton rundveedrijfmest
N-nalevering bij gras scheuren
Bij het scheuren van gras komen grote hoeveelheden stikstof (N) vrij die moeilijk te benutten zijn. Het N-bodemoverschot varieert tussen de 100 tot 130 kg N per hectare. In een wisselbouwsysteem moet het gras eigenlijk niet ouder worden dan 3 à 4 jaar. Vernieuw bij voorkeur ouder grasland door gras na gras (dit mag op zandgrond tot 31 augustus). Tevens is het belangrijk dat in de bouwlandperiode een gewas wordt geteeld met een hoge N-behoefte, zoals consumptie- of zetmeelaardappelen, voederbieten of mais. Bovendien moet de stikstofbemesting worden aangepast aan de te verwachten nalevering uit de gescheurde zode. Dat betekent in de meeste gevallen geen drijfmest gebruiken na scheuren.
Nieuw gras na bouwland vraagt 70 kg N extra in het 1e jaar na inzaaien en 50 kg N in het tweede jaar. Omdat de wettelijke verbruiksruimte al krap is, is het gebruik van gras-klaver aan te raden. De witte klaver bindt 150 kg N/ha, de rode wel tot 350 kg N/ha. Klaver kun je het beste zaaien voor half september op een bodem met een pH-waarde hoger dan 5,5.
Bouwplan bemesting op rotatiepercelen
Bemestingsmoment en bemestingssoort op de rotatiepercelen zijn afhankelijk van het gezamenlijke bouwplan en perceelspecifiek. Na scheuren van grasland is er bijvoorbeeld geen tot zeer weinig drijfmest nodig op dat perceel. Een kunstweide in rotatie kan echter juist extra drijfmest gebruiken. Kijk samen met de akkerbouwer ook naar welke percelen bekalking nodig hebben.
Een voorbeeld van een op het bouwplan afgestemd bemestingsschema staat hieronder:
- Mais (na scheuren): geen dierlijke mest (-60 m3)
- Pootaardappelen: 35 m3
- Gras jaar 1: 90 m3 (+30 m3) of + 15 m3
- Gras jaar 2: 90 m3 (+30 m3)
- Gras jaar 3: 60 m3 (+ 0 m3) of + 15 m3
Bodemgezondheid
Grondruil vraagt extra aandacht voor bodemgebonden ziekten en plagen zoals aaltjes, ritnaalden en bepaalde endoparasieten. Sommige aaltjes vermeerderen op (raai)gras of mais, anderzijds kan de restgrond die vrijkomt bij het schonen van aardappelen met aaltjes besmet zijn. Ritnaalden veroorzaken matige schade aan grassen, maar kunnen zware schade veroorzaken bij aardappelen. Vanwege de vierjarige levenscyclus zijn de risico’s op problemen met ritnaalden kleiner bij 1- of 2-jarig grasland dan bij 3- of 4-jarig grasland. Het is belangrijk dat binnen de samenwerking afspraken vastliggen over grondverplaatsing en schoon werken. Bodemgebonden ziekten en plagen worden verplaatst met grond die aan machines en producten blijft hangen. Het reinigen van machines is niet altijd afdoende, dus het is belangrijk om met bewerkingen te beginnen op schone percelen.
Een grondbemonstering van de uitgangssituatie en tussentijdse bemonstering brengen de bodemgezondheid in kaart. Met een vast rotatieschema kan er systematisch worden gewerkt aan het minimaliseren van bodemgebonden ziekten en plagen. Ook geeft het rotatieplan inzicht in waar de risico’s zitten qua bodemleven.
Voor meer informatie:
DLV Advies & Resultaat
[email protected]
www.dlvadvies.nl