Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

U maakt gebruik van software die onze advertenties blokkeert (adblocker).

Omdat wij het nieuws gratis aanbieden zijn wij afhankelijk van banner-inkomsten. Schakel dus uw adblocker uit en herlaad de pagina om deze site te blijven gebruiken.
Bedankt!

Klik hier voor een uitleg over het uitzetten van uw adblocker.

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven
10 vragen aan Gijsbrecht Gunter, voorzitter Holland Onion Association

Hoeveel Hollandse uien kunnen er geteeld worden in Nederland?

Het Vakblad Primeur legde in haar uienspecial onlangs tien vragen voor aan Gijsbrecht Gunter, voorzitter Holland Onion Association

1.    De export blijft jaar op jaar stijgen, ruimte genoeg voor areaaluitbreiding dus?

De areaaluitbreiding in Nederland zet inderdaad gestaag door, maar het blijft wel opletten. Enerzijds ligt de oorzaak van het groeiend areaal in het beperkt aantal gewassen dat een teler binnen zijn bouwplan kan telen, waardoor hij dus weinig alternatieven heeft. Anderzijds is de ui een duur en risicovol, maar vooral rendabel gewas gebleken als je het over 3-5 jarige perioden beziet. Dat hebben telers blijkbaar goed in de smiezen. Het laatste seizoen hebben de telers die een goede opbrengst hadden een prima saldo kunnen neerzetten. Dat is ook nodig, omdat een teler moet kunnen blijven investeren in zijn bedrijf. Investeringsruimte voor alle ketenpartners is een must om concurrerend te kunnen blijven op de wereldmarkt.

In de eerste jaren van het millennium zie je een enorme vlucht in schaalvergroting, de laatste jaren komt de nadruk meer te liggen op kwaliteit en nichemarkten zoals rode, biologische of roze uien. Dat is positief, vind ik. Kwaliteit betaalt zich ook uit, durf ik te stellen. Kijk maar naar de onder- en de bovenkant van de wekelijkse notering die voor een belangrijk deel door kwaliteit wordt bepaald. Kwaliteit is overigens breder dan een blanke, harde en huidvaste ui. Uiteraard zijn die fysieke eigenschappen nog steeds een onmisbare voorwaarde, maar om te kunnen leveren op alle markten is certificering en een lage milieufootprint steeds belangrijker, merken we.

Bovendien wordt werkelijk alles van de ui gebruikt en het komt in veel producten terecht, hetzij gele, rode, roze of witte uien. Biologisch of gangbare teelt. Hoofdzakelijk als food toepassing uiteraard, hetzij als hele ui, gesnipperd, ringen, gebakken, gekookt, in zuur of als smaakmakende voedingsingrediënt. Maar ook als je kijkt naar restproducten die ingezet worden als bodemverbeteraar, energiebron, vezels, uienolie, veevoer en je kan er zelfs natuurlijke kleurstoffen uit halen. Circulaire economie avant la lettre!

Daarom zetten we als Holland Onion Association in op het inzichtelijk krijgen van de milieufootprint van de Hollandse ui door de hele keten. We telen veel kilo’s met een relatief lage input wat resulteert in een gunstige footprint per kilo geteelde uien. Ook de verwerking en het feit dat we scheepsretourvrachten gebruiken, is voordelig. Een unique selling point dus dat we moeten zien te verzilveren.

De export van de consumptieuien, Nederlands grootste exportvolume qua aardappelen, groenten en fruit, stijgt gemiddeld met zo’n 4% per jaar. Het is belangrijk om vraaggericht de teelt uit te breiden en niet teveel aanbodgericht. Wel is het zo dat na een paar tegenvallende seizoenen de teelt zich vaak wel weer corrigeert. Wereldwijd neemt de vraag naar uien enorm toe en de klimaatverandering zorgt ervoor dat er regelmatig gaten vallen waarop Nederland kan inspelen.

2.    Welke veranderingen zie je de afgelopen tien jaar in de export?

Waar vroeger de meeste exportkansen in de tweede helft van het seizoen lagen met Rusland en Oost-Europa bijvoorbeeld, zie je nu dat de meeste afzetmogelijkheden in de eerste helft van het seizoen liggen. Dat komt voornamelijk door de enorme groei in Afrika, West-Afrika welteverstaan. Dit seizoen was de export naar deze bestemmingen in sommige weken bijna driekwart van het totaal. Tezamen maken deze verschuivingen dat tegenwoordig haast 70% in de eerste 26 weken wordt afgezet en slechts 30% in de laatste 26 weken van het exportseizoen. Tot tien jaar geleden lag dat percentage andersom en werd zo’n 40% in de eerste helft uitgevoerd en de resterende 60% in de andere helft. Niet alleen telers moeten inspelen op deze disbalans, maar ook verwerkers en exporteurs acteren hierop, omdat het flexibiliteit vraagt in bedrijfsvoering en kostenplaatje.

Voor telers op zandgronden of andere teeltgebieden waar men minder focust op de zeer lange bewaring, is de verschuiving van het zwaartepunt in export een positieve ontwikkeling. Ook de afzet van plantuien die almaar toeneemt, springt daarop in. In Zeeland zie je een duidelijke verschuiving van zaai- naar plantuien bijvoorbeeld. Mede door de extreem droge en hete perioden gedurende het groeiseizoen, waarbij telers verstoken zijn van zoet water voor irrigatie. Met de teelt van vroege plantuien wordt geprobeerd dat risico te voorkomen door in juli de uien van het land te hebben. De ruime exportmogelijkheden in de eerste helft van het seizoen bieden daar ook ruimte voor.

3.    Welke nieuwe markten kunnen we verwachten?

We zien dat in West-Europa de groei stagneert, wat in overeenstemming is met de beperkte bevolkingsgroei en toenemende zelfvoorzienendheid. Ook in Oost-Europa en de Balkan zie je dat terug. De grenzen naar Rusland zijn gesloten en deze vroegere afnemer zet in op eigen teelt en import vanuit bijvoorbeeld China.

Aan de andere kant zien we een stormachtige groei in West-Afrika en ook vallen er geregeld gaten in Azië en Zuid-Amerika. De recente tegenvallende oogsten in India en China zijn een compleet nieuw fenomeen en zorgen ervoor dat de Hollandse ui in de landen waar India en China normaliter concurreren, nu zeer welkom zijn. Bestemmingen zoals Sri Lanka, Bangladesh en Vietnam kwamen vroeger niet voor in de Hollandse exportlijstjes. Het betreft hier vooral rode uien, die samen met roodbruine varianten veruit het grootste aandeel vormen in deze contreien. Dat geeft overigens wel weer een risico voor de teelt en afzet van rode uien, want het is niet zeker of deze regio zich structureel blijft aandienen als afnemer.

Aan de andere kant van de aardbol zien we Brazilië met regelmaat terugkomen. Ondanks dat het enorme land zelf zo’n 1,6 miljoen ton uien produceert, importeert het jaarlijks tussen de 150.000 en 250.000 ton uien om haar 210 miljoen inwoners te voorzien van basisvoedsel zoals uien. Eerst kijkt het naar buurlanden, met name Argentinië, om uien te betrekken, maar wanneer ook daar tekorten zijn, komt Nederland samen met Spanje in beeld. Vooral in de perioden oktober en april tot juni, wanneer de grootste oogst in het zuiden van het land van de markt is, liggen daar kansen.

Het Caribisch gebied blijft ook een interessante markt, waar vele kleintjes samen toch een grote maken. Echt nieuwe markten proberen wij aan te boren in het Midden-Oosten, Amerika, China en Oostelijk-Afrika. Je ziet naar sommige van deze bestemmingen de laatste jaren mondjesmaat uien gaan. Het zijn nog kleine volumes, maar hopelijk kunnen we samen deze nieuwe in potentie grote markten aanboren. China is nog steeds gesloten en een zaak van doorzettingsvermogen, tact en geduld.  In het oostelijk deel van Afrika speelt politieke instabiliteit, beperkte logistieke capaciteit en het ontbreken van voldoende stabiele valuta een belangrijke rol. De vraag naar uien in deze regio zal echter naar verwachting wel toenemen, als je kijkt naar de enorme bevolkingsgroei. Dat geldt overigens ook voor Azië. Vanaf 2050 wordt verwacht dat haast 80% van de wereldbevolking Aziaat of Afrikaan is en die kennen een hoge uienconsumptie per capita, dus volop perspectief op lange termijn, lijkt mij. Echter, we moeten daar als Nederland wel duurzame handelsrelaties mee opbouwen en dat vraagt vaak veel geduld, steeds weer uitleg en natuurlijk open grenzen voor food trading.

Een aantal van onze leden pionieren volop en je ziet dat wanneer ze eenmaal voet aan de grond hebben, andere concullega’s volgen. Soms houd ik mijn hart dan wel vast dat de handelsrelatie echt duurzaam blijft en we ook daadwerkelijk vraag gestuurd blijven handelen en niet aanbodgericht. Overigens zijn daar prima regels voor in te richten waarbij een win-winsituatie kan ontstaan voor zowel de exporteurs hier, alsook de lokale telers daar.

4.    Bepaalde teeltgebieden in Nederland lopen terug terwijl anderen stijgen, wat zijn de trends?

Het is duidelijk dat traditionele zeekleigebieden afnemen of stagneren in areaal. In Zeeland gaat het areaal zaaiuien zelfs dramatisch snel naar beneden. Dat areaal kromp met de helft in de laatste 10 jaar, waarvan de laatste drie seizoenen in recordtempo van 6.000 naar 4.000 hectare. Dat heeft twee belangrijke redenen, namelijk gebrek aan zoet water en bodemziekten. Ook in Flevoland zie je het areaal stagneren. Daarentegen zie je groei in nieuwe teeltgebieden. Niet alleen op de zandgronden in Drenthe en Brabant, maar ook noordelijke kleigebieden in Groningen en Friesland tonen groei.

Het areaal zaaiuien zal binnenkort de 30.000 hectare aantikken en daar bovenop komt nog eens een kleine 10.000 hectare aan eerste- en tweedejaars plantuien en sjalotten. De telers in de nieuwe gebieden zijn heel serieus met de teelt bezig en ook zaadhuizen spelen erop in met nieuwe rassen. Het speelt in het voordeel dat voor uien die zich minder lang laten bewaren, de eerste helft van het seizoen volop exportmogelijkheden biedt. Al blijft kwaliteit ook dan erg belangrijk, waar de uien ook vandaan komen.

Als je de cijfers op een rijtje zet, kun je scenario’s uitwerken. Zo zie je dat er in Nederland van de 530.000 hectare akkerbouwareaal ongeveer 270.000 hectare op jonge en oude zeeklei ligt. De meest geschikte kalkrijke en bufferende grondsoort voor uienteelt. Uitgaande dat 10% van het areaal niet geschikt is voor uienteelt, vanwege bijvoorbeeld ziektedruk, dan blijft 240.000 hectare zeeklei over. Met een vruchtwisseling van 1 op 7 betekent dit dat 35.000 hectare beschikbaar is voor uienteelt. Voor zaai- en plantuien bij elkaar opgeteld ligt dat areaal enkele duizenden hectare hoger. Hiermee kun je de conclusie trekken dat de traditioneel beste uienteeltgebieden een eind vol zijn. Trek je hetzelfde rekensommetje door naar het totale akkerbouwgebied dan kom je op een kleine 70.000 hectare uit, dat beschikbaar is voor uienteelt. Dat impliceert dat er nog zo’n 30.000 hectare ruimte is voor uitbreiding, inclusief de zand-, dal- en lössgronden en rivierklei. Dat is fors en het is een gezamenlijke uitdaging om die uitbreiding te realiseren en daarbij de hoge kwaliteit te behouden.

Een belangrijk ander punt is dat er theoretisch tot wel 125 ton netto van een hectare geoogst kan worden als alle gezaaide zaadjes uitgroeien tot een ui in de sortering 60-80mm. Tot op heden wordt gemiddeld genomen nog niet de helft gerealiseerd en ook daar liggen dus uitdagingen. Niet in de laatste plaats voldoende zoet water en een breed middelenpakket, inclusief de introductie van andere teeltsystemen en groene middelen om het gewas gezond te laten ontwikkelen. Wanneer je de totale potentie zou realiseren kom je uit op meer dan 8 miljoen ton. Dat is natuurlijk heel erg veel en in de praktijk niet te realiseren, maar het schetst wel een grove lijn van ontwikkelingsmogelijkheden. Ik zeg er tegelijk bij dat dit een heel nationaal sommetje is. Het buitenland ontwikkelt zich ook en Nederland heeft heel veel buitenland. Het is dus zaak om niet alleen te focussen op areaaluitbreiding in Nederland en daarbij oneerbiedig gezegd onze kop in het zand te steken, maar vooral ook te kijken wat er om ons heen gebeurt.

5.    De teelt van uien op zandgronden vond je een aantal jaren zorgelijk, hoe kijk je tegen de uitbreiding aan?

Het klopt dat ik me een aantal keren zorgelijk heb uitgelaten over de teelt op zand. En laat ik voorop stellen, dat komt niet omdat ik Zeeuw in hart en nieren ben, hoor. Zeker wanneer de teelt op zand in combinatie gaat met grote hoeveelheden drijfmest vind ik dat gevaarlijk. Soms wordt 60 kuub varkensdrijfmest uitgereden of meer, dan moet je heel erg gaan oppassen. Temeer omdat gebleken is dat drijfmest een bron kan zijn van ziektekiemen. Je hebt op maagdelijke gronden dan weliswaar mooie opbrengsten qua kilo’s, maar de kleur en hardheid laten soms te wensen over. Ook de enorme arealen waarmee men de teelt verkent brengen risico’s met zich mee. Dat zijn punten die ik wil meegeven en waar ik nog steeds achter sta. Wat niet wegneemt dat ik zie dat er potentie is voor uitbreiding, ook op andere grondsoorten dan de traditionele. Ik denk graag mee hoe we de totale potentie van de Hollandse ui kunnen benutten.

Zoals gezegd zijn er een aantal factoren die teeltuitbreiding op andere grondsoorten nu ook beter mogelijk maken. En dat geldt uiteraard evengoed op klei. Zo heeft ieder teeltgebied zijn eigen uitdagingen. Op zand zijn naast het gebruik van drijfmest, ook onkruiddruk en kwaliteitsaspecten als hardheid en kleur aandachtspunten. Zeeklei buffert van nature beter, maar daar zie je bijvoorbeeld de druk van fusarium en ook insecten als trips en uienvlieg toenemen. Zeker nu de zaadcoating verdwenen is en het middelenpakket steeds beperkter wordt zullen we moeten zoeken naar alternatieven. Bovendien zie je specifiek in Zeeland een schreeuwend tekort aan zoet water. De gemiddelde opbrengst in Zeeuws-Vlaanderen is dit seizoen slechts 35 ton en daarvan kun je geen teler blijven. Ook zijn er in de zeekleigebieden percelen die we definitief kunnen afschrijven vanwege witrot en aaltjes, gevreesde bodempathogenen waarvoor nog steeds geen oplossing is. Veel van deze onderwerpen hebben daarom prioriteit in het ketenbrede onderzoeksprogramma Uireka, waarin we met alle ketenpartners samenwerken aan een kwalitatief gezonde én duurzame ui. Uiteindelijk gaat het er niet om wat ik belangrijk vind, maar hoe de buitenlandse afnemers over onze uien denken.

Treffend vond ik de situatie toen ik eens met een buitenlandse delegatie een toer maakte en een van de leden trots ‘Hollandse uien’ liet zien, terwijl me kort daarvoor persoonlijk verteld was dat die schitterende partij uien uit Noord-Frankrijk kwam, speciaal voor de retail die kwaliteit erg belangrijk vindt. De grenzen vervagen en je ziet dat voor hoogstaande kwaliteit uien uit België en Frankrijk worden gehaald. Daar moeten we onze ogen niet voor sluiten en ik zie het ook als taak om eerlijk een spiegel voor te houden. Soms doe ik dat uitdagend. Dat is niet om te kwetsen, maar om ons wakker te houden en op onze zaak te blijven letten.

6.    Het betrekken van uien uit omliggende landen is een andere trend, over welke volumes praten we eigenlijk?

Het is lastig om goed inzicht te krijgen in de volumes die we uit omliggende regio’s betrekken. België en Noord-Frankrijk lijken meer structureel dan bijvoorbeeld Duitsland. Bovendien schommelt het per seizoen. Ik denk dat het min of meer in evenwicht is met de veldsgewas uitvoer die ook niet in de Nederlandse exportcijfers terugkomt, maar ik kan dat helaas niet staven met exacte cijfers. De schattingen lopen uiteen van 30.000 tot 80.000 ton. De veldsgewasleveringen naar Polen bijvoorbeeld worden ingeschat op 50.000 tot 70.000 ton, maar ook dat blijft een heel ruwe inschatting en is sterk seizoensafhankelijk. Het volume heeft te maken met prijsniveau uiteraard, maar soms eisen buitenlandse supermarkten dat product van eigen bodem wordt geleverd. De laatste jaren zie ik steeds vaker dat wanneer de Hollandse uien duur zijn, handelaren uit omliggende landen uien betrekken. Dat is voor mij wel een teken aan de wand dat we niet onder stoelen of banken moeten steken.

Belangrijk is te constateren dat de logistieke draaischijf die we als Nederland zijn dus ook benut wordt voor re-export. Niet alleen traditioneel voor de import van uien van het zuidelijk halfrond, maar dus ook voor levering van veldsgewas. Belangrijk is wel dat we Belgische uien niet als Hollandse verkopen of andersom. Het KCB ziet daarop toe. Als je kijkt naar de totale exportcijfers, inclusief re-export in de Europese statistieken, zie je dat Nederland een fors aandeel heeft in re-export.

7.    Waarop moeten telers letten bij de keuze voor de uienteelt?

De basis dient goed te zijn. Dat betekent beginnen bij de grond, letterlijk. Een mooi zaaibed klaarleggen, optimale rassenkeuze en goede onkruidbestrijding. Onkruiden zijn niet alleen huisvesters voor nuttige insecten, maar het blijkt steeds weer dat ze ook waardplant kunnen zijn voor ziekten en plagen. Uien is een gewas dat veel aandacht nodig heeft en om een ruime gewasrotatie vraagt. Een op zeven is niet overdreven om decennialang uien te kunnen blijven telen.

Niet alleen aandacht tijdens het groeiseizoen, maar ook tijdens de oogst en bewaring. Daar zetten we met Uireka dan ook volop op in. Voldoende groen loof tijdens de oogst is een belangrijk punt. Meerjarig onderzoek met 60, 30 en 10% groen loof tijdens de oogst, toonde steeds weer aan dat de extra kilo’s die je binnenhaalt door het gewas langer op het veld te laten staan, weer kwijtraakt gedurende de bewaring. Dat komt doordat die partijen meer tarra bevatten, minder stevig in de huid zitten en minder hard zijn. Dan lopen de kosten aan het einde op, zijn er minder afzetmogelijkheden en riskeer je tarrakorting bij je afnemer. Nog los van het feit dat het oogstrisico door weersomstandigheden toeneemt hoe later in het seizoen het wordt.

Ik besef dat het als voorzitter soms makkelijk praten is, maar de onderzoeken tonen het glashard aan en die worden gedaan door deskundigen, inclusief telers die door decennialange ervaring weten wat de praktijk van alledag inhoudt. Ik heb net al gezegd dat de onder- en de bovenkant van de notering voor een belangrijk deel door kwaliteit wordt bepaald en wanneer je wilt gaan voor de bovenkant van de notering – iets waar de meeste telers toch vooral naar kijken – dan heeft dat consequenties voor de manier waarop je teelt en met je product omgaat. Dat de uien buiten groeien, is natuurlijk een feit, maar mag geen dooddoener zijn.

Ook tijdens het bewaren gaat er nog teveel mis. We hebben in de eerste jaren van het onderzoeksprogramma veel aandacht besteed aan koprot. Dat was toen we startten een enorm probleem en dat zullen we ook in de toekomst ongetwijfeld nog eens tegenkomen. Hier blijkt dat beslissingsondersteunende systemen (BOS) een handvat kunnen bieden, maar vooral ook de manier van drogen. Een korte zwadperiode en geforceerd drogen met een temperatuur van 30 graden geeft de minste risico’s op problemen. Ook dat werd in meerjarige proeven opnieuw aangetoond.

Het lijken misschien open deuren, maar ik ben ervan overtuigd dat we met een goede start, grondige monitoring tijdens de groei, groen rooien, geforceerd drogen, het product regelmatig checken op schot middels een eenvoudig potgrondproefje veel teleurstelling kunnen voorkomen en een kwalitatief beter product kunnen aanbieden op de wereldmarkt.

8.    Welk perspectief heeft de Hollandse ui op de wereldmarkt?

Van de circa 90 miljoen ton uien die wereldwijd geteeld worden is 92% bestemd voor lokale consumptie, local or local zogezegd. Dat getal mag vaker genoemd worden, vind ik, in het publieke debat waar local for local zo ongeveer een toverwoord is. De slechts 8% die wereldwijd verhandeld wordt, is keihard nodig om tekorten die elders ontstaan, te dekken.

Veel landen hebben een bepaalde periode in het seizoen dat er geen lokale oogst beschikbaar is. Simpelweg omdat er vrijwel overal ter wereld zogenaamde kortedag uien geteeld worden. Alleen in de strook tussen het noorden van Denemarken tot aan Parijs kunnen de zogenaamde zeer langedag uien geteeld worden die zich lenen voor bewaring. Op het zuidelijk halfrond ligt deze bandbreedte, waar meer dan 16 uur zonlicht gedurende het groeiseizoen is, vrijwel overal in de oceanen waar nu eenmaal nog geen uien geteeld kunnen worden. De ligging maakt Nederland dus zeer uniek en biedt een solide basis voor de export. Slechts weinigen realiseren zich dat, terwijl ze vaak wel een uitgesproken mening hebben. Het is de belangrijkste reden dat we in de totale wereldhandel van uien met onze jaarronde export een marktaandeel hebben van zo’n 20%.

Tel hier de logistieke positie dichtbij wereldhavens bij op. Daar komen vervoersstromen naar alle continenten samen en dat maakt dat we de hele wereld kunnen bedienen. Deze logistieke kracht zorgt voor lage transportkosten. Temeer omdat ook de teeltgebieden op steenworp afstand liggen van de verwerkers en exporteurs, hetgeen in andere teeltgebieden totaal anders is. In andere landen moet men soms duizenden kilometer afleggen om havens te kunnen bereiken, terwijl we hier over vaak enkele tientallen kilometers spreken. Ook de hoge opbrengsten per hectare waarmee we als Nederland uniek zijn geworden, door kennis te ontwikkelen die wereldberoemd is, maakt dat de productiekosten per kilo laag zijn.

Wanneer de wereldbevolking richting 2050 naar 10 miljard mensen groeit, die gemiddeld 15 kilo per hoofd van de bevolking consumeren, betekent dat een behoefte van 150 miljoen ton uien, oftewel een toename van 60 miljoen ton in de komende 30 jaar. Dat biedt perspectief voor de Hollandse ui. Temeer omdat wereldwijde tekorten niet minder zullen worden. Enerzijds vanwege de klimatologische, fysiologische en agronomische beperkingen van de teelt en anderzijds vanwege klimaatverandering die zorgt voor ernstige misoogsten. Ik ben van mening dat Nederland trots moet zijn op haar positie en daarmee een belangrijke speler blijft om delen in de wereld waar tekorten zijn, snel te kunnen bedienen met een gezond, veilig en betaalbaar basisproduct.

9.    Is het niet beter om uien lokaal te telen in plaats van ermee te slepen over de wereld?

Deze vraag wordt vaak gesteld en ook de media schetsen soms een beeld als stoten we als Hollandse koopmannen het brood uit de mond van lokale telers elders ter wereld. Ik zie het als mijn taak om dat beeld te nuanceren, te ontkrachten zelfs.

Allereerst is er het feit van de korte- en de lange dag ui. Maar er is meer. Landen waarmee we handel drijven beschermen de lokale teelt door de grenzen te sluiten wanneer er lokale oogst beschikbaar is. We zien dat bijvoorbeeld in West-Afrikaanse landen. De grens wordt gesloten op een bepaald moment, vaak gereguleerd door importlicenties af te geven en zo ook de ingevoerde volumes te kunnen beheersen. Natuurlijk zijn er altijd voorbeelden te noemen van onverstandig gedrag dat een bepaald importvolume als een bulk op de markt komt, maar je ziet dat de wal dan vaak letterlijk het schip keert. Bovendien worden importlicenties bijvoorbeeld verstrekt onder bepaalde condities, zoals het verplicht verhandelen van lokale oogst wanneer die beschikbaar is. Ook zijn er leden die lokale teelt verkennen. Daarmee kunnen de handelskanalen en logistieke routes die gecreëerd zijn door jaarrond product beschikbaar te hebben, ook benut worden wanneer er alleen lokaal product op de markt is.

Ook vind ik dat importheffingen die importerende landen opleggen en daarmee miljoenen dollars innen, ingezet moeten worden om de lokale telers te steunen. Als Holland Onion Association staan we open om lokale telers te helpen, waarbij lokale overheden de inkomsten uit importheffingen kunnen benutten voor educatieve programma’s, die lokale telers helpen hun teelt te verbeteren. Daarbij gaat het, evenals in Nederland zelf, vaak om heel basale zaken. Denk aan de keuze voor uitgangsmateriaal, monitoring op het veld, nieuwe teeltsystemen en kennis van ziekten en plagen. Maar ook praktische zaken, als het niet te kort afsnijden van het resterend loof, goede droging en dergelijke. Omgekeerd zie je dat in veel andere landen kennis is opgebouwd over irrigatiemethoden, daar kunnen wij weer van leren.

Kortom, de 8% uien die wereldwijd verhandeld wordt en waarin de Hollandse ui zo’n prominente plek heeft is en blijft hard nodig. Daar is niks mis mee is, mijn stellige overtuiging. Veel verhalen zijn terug te herleiden op zeer lokale politieke aangelegenheden waarbij een slachtoffer gezocht moet worden en dat is dan soms de Hollandse ui. Of dat nu Rusland is met de importban voor consumptie uien – uitgangsmateriaal is slim genoeg uitgezonderd – of dat het gaat om een lokale burgemeester in de tropen die het pluche verkiest. Wanneer je in gesprek gaat, zijn er vrijwel altijd oplossingen waarbij beide partijen geholpen zijn. Ik ben van mening dat de uienexport voor Nederland een unieke kans is om hand in hand te laten gaan met ontwikkelingssamenwerking. Te vaak worden fytosanitaire, voedselveiligheid of residu barrières opgeworpen onder het mom van bescherming van lokale telers terwijl die er totaal niet bij gebaat zijn. De dialoog aangaan en samen werken aan oplossingen biedt veel meer perspectief.

10.  Kunnen we concurrerend mee blijven doen op de wereldmarkt?

Ik ben een positief ingesteld mens die graag in kansen denkt en steeds op zoek is waarmee de sector op een duurzame manier verder komt. Dat doe ik, omdat ik werkelijk perspectief zie voor het grootste AGF-exportproduct van ons land en de meest gegeten groenten ter wereld. Het antwoord op deze vraag is dus ‘ja’. Daarbij moeten we vooral om ons heen blijven kijken, met elkaar in gesprek blijven en niet teveel over elkaar praten. Dat laatste doen we soms teveel, vind ik. We hebben een supermooie sector en ik blijf het een eer vinden daarvan voorzitter te mogen zijn. Nederland kan haar positie op de wereldmarkt zeker uitbouwen en meegroeien naar 2050 bij leven en welzijn. Of dat allemaal Hollandse uien blijven, daarvan ben ik niet zeker. Echter, laten we die beperking dan vooral uitnutten om van de Hollandse ui een ‘limited edition’ te maken als meest duurzame ui. Daar zet ik me, gesteund door de fantastische leden, alle andere ketenpartners, overheden, ambassades en onderzoeksinstellingen, graag voor in, want alleen samen kunnen we onze positie als koploper vasthouden!

Primeur ook ontvangen? Klik hier om een abonnement af te nemen

Publicatiedatum: