Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

U maakt gebruik van software die onze advertenties blokkeert (adblocker).

Omdat wij het nieuws gratis aanbieden zijn wij afhankelijk van banner-inkomsten. Schakel dus uw adblocker uit en herlaad de pagina om deze site te blijven gebruiken.
Bedankt!

Klik hier voor een uitleg over het uitzetten van uw adblocker.

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven
Gijsbrecht Gunter, Holland Onion Association:

Hoe afhankelijk is de handel van gewasbeschermingsmiddelen?

Het vakblad Primeur stelde vijf vragen aan Gijsbrecht Gunter, voorzitter van de Holland Onion Association, over het belang van gewasbeschermingsmiddelen voor de export van de Hollandse ui

1. Is een duurzame ui belangrijk voor een goede exportpositie?

Sterker, het is steeds vaker een voorwaarde om te kunnen leveren! Daarnaast is het ook een plicht wanneer je rentmeesterschap serieus neemt, vind ik persoonlijk. We werken als uiensector hard aan verduurzaming. Zowel de individuele leden alsook collectief. Bijvoorbeeld met het ketenbrede onderzoek Uireka, waar we kijken naar groene middelen, natuurlijke vijanden, weerbare gewassen, robuuste teeltsystemen en meer kennis verzamelen over ziekteverwekkers om te leren hoe we de ziekten en plagen het best kunnen bestrijden.

Via een ander onderzoek (Hortifootprint) waarin GroentenFruit Huis partner is doen we als uiensector mee om de milieufootprint van de Hollandse ui te bepalen. We gebruiken daarvoor een Europees vastgestelde systematiek om een goed vergelijk te kunnen maken met andere producten en de teelt, verwerking en logistiek in andere landen. Het gaat bij dit onderzoek nadrukkelijk om de milieu-impact over de hele keten, van zaadje tot de uiteindelijke bestemming. Ook wordt veel breder gekeken dan alleen klimaat, zo wordt ook de impact op gezondheid bijvoorbeeld meegenomen. Ik ben hoopvol gestemd over de resultaten.

Kwaliteitseisen gaan tegenwoordig duidelijk verder dan alleen productkwaliteit zoals hardheid, kleur, spruitrust en dergelijke. Proceskwaliteit wordt steeds belangrijker en dat vertaalt zich bijvoorbeeld in beperking van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zorg voor biodiversiteit tijdens de teelt, maar ook de arbeidsomstandigheden van mensen die betrokken zijn door de hele keten heen. Van voedselveiligheid en GlobalGAP wordt nu de volgende stap gemaakt richting ‘On the way to planet proof’.

Het is belangrijk dat we het haalbaar en betaalbaar houden voor alle ketenpartners en geen top-down benadering hanteren. Daar maak ik me weleens zorgen om, namelijk. Ik denk dat iedereen zo duurzaam mogelijk wil werken en een veilig, gezond en betaalbaar product wil afleveren. Echter, iedereen in de keten zal daarin moeten bijdragen naar vermogen. Een risico is dat uiteindelijk de kosten voornamelijk bij de producent en verwerker terechtkomen en deze onvoldoende doorberekend kunnen worden naar andere ketenpartners en de consument. Daar moeten we steeds alert op blijven en dat doe je door in gesprek te blijven en te zoeken naar praktische oplossingen die ook echt zoden aan de dijk zetten.

2. Hoe zie je de toekomst van de uienmarkt in het licht van de ambitieuze Europese klimaat- en milieudoelstellingen?

De Europese Green Deal en daaruit voortkomende beleidsdocumenten zoals Fit-for-55 en de Farm-to-Fork-Strategy zijn erg ambitieus. Een stip op de horizon kan natuurlijk helpen om de discussie te starten, duidelijkheid te scheppen en posities helder te krijgen. Echter, ik vind de ambities nogal bureaucratisch en top-down geformuleerd. Bijvoorbeeld 25 procent biologisch, 50 procent minder kilo’s actieve stof of 20 procent minder meststoffen. En dat allemaal in 2030, oftewel over 8 teeltseizoenen. Zijn dergelijke doelstellingen realistisch, wat betekent het in de praktijk en welke definities worden exact gehanteerd?

Bovendien moeten we oppassen dat dergelijke Europese hoog-over-doelstellingen het maatschappelijk debat niet verder polariseren, maar juist samenwerking en dialoog stimuleren. Als ik zie welke stappen we gezet hebben en hoe juist ook de gangbare uienteelt en -handel kijkt naar geïntegreerde teeltsystemen en omgaat met biodiversiteit, milieu en gezondheid, dan denk ik dat we veel van elkaar kunnen leren als we kijken naar gangbare, biologische en ecologische teelten. Ik was dan ook blij dat tijdens het Nationale Uienontbijt tijdens het forum waarin Michael Wilde van Bionext deelnam een mooi gesprek ontstond waaraan we wat mij betreft vervolg geven. Ook tijdens de rondleiding door de proefvelden bleek opnieuw dat het luisteren naar elkaar, om elkaar beter te begrijpen zoveel meer biedt dan alleen luisteren om te reageren om het eigen standpunt te verdedigen. Ik was oprecht blij dat de organisatie van het Uienontbijt een gemêleerd gezelschap had uitgenodigd.

Verdere verduurzaming vraagt tijd, begrip en een holistische benadering. Het kan niet zo zijn dat we de toolbox van de teler leeghalen en daarvoor onvoldoende of zelfs totaal geen alternatieven teruggeven. Nieuwe gewasbeschermingsmiddelen bijvoorbeeld worden maar mondjesmaat toegelaten, terwijl veel bestaande middelen rigoureus worden stopgezet. Een boer moet zijn gewas wel kunnen blijven beschermen en zichzelf zo goed mogelijk verzekeren van een goede opbrengst. Dat is immers in het belang van iedereen.

3. Wat is de rol van de handel in de discussie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen?

De handel is geen primaire partner in het debat als het gaat om gebruik van middelen. Toch vinden wij het wel belangrijk om onze stem te laten horen. Immers, het zijn onze leden die de uien over de hele wereld verkopen. Een kwalitatief goed en gezond product dat een eerlijke concurrentie kan aangaan op de wereldmarkt is dan cruciaal. De uiensector exporteert bovendien zo’n driekwart van de uien buiten Europa. Dan is een gelijk speelveld belangrijk. Deze handelspositie is uniek vergeleken met andere producten die veelal binnen Europa worden afgezet en verdient daarom in het bijzonder aandacht, zeker in het licht van de Europese ambities die alleen in de Europese lidstaten bindend kunnen worden.

Voor de uiensector is het – evenals voor andere sectoren – belangrijk dat er duidelijkheid is op de langere termijn en er gewerkt wordt met realistische overgangstermijnen. Zolang er geen goede alternatieven zijn is het belangrijk dat de teler zijn gewas kan beschermen. Bovendien moeten we realiseren dat bijvoorbeeld schimmels erg giftige stoffen kunnen produceren die een veel groter effect kunnen hebben op de gezondheid dan streng getoetste gewasbeschermingsmiddelen.

De laatste tijd zijn een aantal cruciale middelen verdwenen en een aantal staan op de nominatie om te verdwijnen, dat baart me zorgen. Het wegvallen van zaadcoating heeft bijvoorbeeld geleid dat er nu meer actieve stof te velde moet worden gebruikt. Daarmee span je het paard achter de wagen. Ook het tempo waarmee onkruidbestrijdingsmiddelen worden afgebouwd gaat me te snel. Proeven tonen aan dat alternatieven zoals mechanische onkruidbestrijding nog niet afdoende werken of dat we teveel afhankelijk zijn van het weer wat betreft effectiviteit. De onkruiden zaaien zich uit en het jaar erop vormt het een nog groter probleem. Met name in de nieuwe teeltgebieden op de zandgronden is men erg afhankelijk van herbiciden. Bovendien is aangetoond dat onkruiden belangrijke gastheren kunnen zijn voor ziekten en plagen in de uienteelt zoals fusarium en stengelaaltjes. En niet te vergeten de praktische en mechanische problemen die zich voordoen met onkruid tijdens het oogsten, inschuren en verwerken.

Een ander voorbeeld is het wegvallen van mancozeb. In 2002 dreigde dat ook te vervallen, maar uiteindelijk is het gebruik toen toch mogelijk gebleven. Als ik kijk naar de valse meeldauwaantastingen in dit seizoen wordt het een regelrechte ramp als zo’n middel of een bewezen alternatief niet meer gebruikt kan worden in seizoenen zoals we nu hebben gehad. De schimmeldruk kan – mede door biologische teelt – enorm toenemen en het loof op het gewas compleet vernietigen. Je houdt dan amper product over en bovendien kan een antispruitmiddel zoals MH dan ook niet meer effectief toegepast worden. Daarvoor moet aandacht zijn. Ik vind het dan ook een goede zaak dat bijvoorbeeld Stichting Milieukeur (SMK) die verbonden is aan Planet Proof een uitzondering heeft gemaakt voor het gebruik in uien. Ook bij de aardappelteelt is zo’n uitzondering dit seizoen gemaakt om phytopthora te voorkomen. Er zijn middelen die als alternatief worden gepresenteerd en ik hoop dan ook dat die afdoende werken.

Als er meer maatwerk geleverd zou worden zoals dit jaar door SMK, dan zijn telers denk ik meer bereid om risico’s te nemen als het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Je weet dan dat je een terugval optie hebt wanneer het mis gaat. Nu is die er niet en is het gebruik erg gebonden aan strikte papieren regels. Ik begrijp dat er vertrouwen moet zijn om daarmee op een goede manier om te gaan en daar moeten we dan ook voortdurend aan werken.

4. Worden gewasbeschermingsmiddelen makkelijk toegelaten?

Gewasbeschermingsmiddelen zijn de laatste stap in geïntegreerde bestrijding. Bovendien zijn ze kostbaar en kan het gebruik risico’s met zich meebrengen voor mens, dier en planten. Ik ben er overigens van overtuigd dat de risico’s aanvaardbaar zijn, want de toelatingsprocedure is zeer streng.

Wat me verwondert in het toelatingsbeleid is dat de politiek onafhankelijke wetenschappers heeft gevraagd zoals CTBG op nationaal en EFSA op Europees niveau om de toelating te beoordelen, maar als het erop aankomt toch met een politieke pet op de stoel van deze wetenschappelijke instellingen gaat zitten. Dat vind ik een rare en onwenselijke houding. De politiek stelt kaders en doelen, maar moet als die politiek niet passen in de verkiezingsprogramma’s ook fair spelen en de wetenschappelijke resultaten respecteren. Andersom bestaat ook het risico dat de wetenschappers op de stoel van politici gaan zitten. Ik denk dat het belangrijk is om de rollen en verantwoordelijkheden te scheiden en elkaar daarop aan te spreken.

5. Waarom is het aandeel biologische uien nog beperkt?

Het aandeel biologische uien wordt ingeschat op 500 tot 800 hectare, oftewel zo’n 2 procent van het areaal plant- en zaaiuien dat ruwweg 36.500 hectare omvat. De markt voor biologisch is daarmee nog steeds een echte nichemarkt. De vraag groeit ook niet zo hard, hoor ik van leden die zich op die markt richten.

De Europese doelstelling voor 25 procent biologisch vind ik dan onrealistisch voor de Hollandse uienteelt. Temeer omdat ik ervan overtuigd ben dat het verschil tussen gangbare en biologische teelt steeds kleiner wordt. We leren veel van elkaar en groeien naar elkaar toe, merk ik steeds weer. Ook in het onderzoeksprogramma Uireka zie je dat heel duidelijk gebeuren. Vertegenwoordigers van verschillende teeltsystemen participeren in dezelfde proeven. Daar ben ik oprecht blij mee.

Het is dus ook hier belangrijk om te definiëren wat biologisch is en waarom je kiest voor een keihard percentage van 25 procent. Zoals ik al eerder aangaf kan het namelijk polariserend werken en ik ben niet zeker of de Europese Commissie zich daarvan voldoende bewust is. Persoonlijk vind ik dat we moeten werken aan een vertrouwensband op basis van de inhoud. Opnieuw, Uireka is daarvan een sprekend voorbeeld dat meer past bij hoe ik de transitie voor me zie dan grenzen opwerpen door percentages te bedenken in Brussel.

Publicatiedatum: